21

 

 

 

 

Langzaam reed Vera van Springhead House naar Elvet. Het was al laat, maar ze was klaarwakker. Sterker nog, zo wakker was ze sinds haar aankomst in Oost-Yorkshire nog niet geweest. Ze dacht na over Caroline Fletcher, en het waren scherpe gedachten, even helder en duidelijk gerangschikt als de ijskristallen op het slaapkamerraam van Christopher Winter.

Waarschijnlijk zat Caroline al sinds het nieuwe bewijs in de zaak-Long naast de telefoon of de brievenbus te wachten. Ze moest weten dat ze elk moment op het matje geroepen kon worden. Waarschijnlijk had ze de vragen al in haar hoofd voorbereid: Kunt u verklaren waarom u op dat moment overging tot inverzekeringstelling van de verdachte? Waarom hebt u maar zo weinig mensen verhoord? En waarschijnlijk had ze de antwoorden zo hard in haar kop gestampt dat ze die helemaal uit haar hoofd kende.

Het kon niet anders of Caroline had gehoord dat Vera en haar team erbij gehaald waren. Waarschijnlijk had ze nog steeds vrienden bij de politie. Misschien had ze zelfs wel wat onderzoek gedaan: gevraagd hoe Vera te werk ging, een paar oude dossiers erbij gepakt. Waarschijnlijk stond ze al dagen stijf van de spanning, hoewel ze ongetwijfeld klaar was voor de confrontatie. En toen het formele verzoek om naar het bureau te komen uitbleef, was ze nóg zenuwachtiger geworden. Misschien was ze daarom naar de benefietavond gegaan. Omdat het makkelijker was een confrontatie uit te lokken dan erop te moeten wachten. En nu had ze waarschijnlijk nóg meer de zenuwen. Nog een moord, en zij was in de buurt gesignaleerd.

Vera dacht erover na hoe ze het zou aanpakken. Ze zou zonder waarschuwing bij Caroline aanbellen. Niks officieel bezoek aan het bureau. Ik dacht dat het misschien wel een goed idee was als jij en ik eens samen om de tafel gingen zitten, schatje. Nee, je hoeft niet meteen je advocaat te bellen. Zet wat theewater op, dan kijken we of we er met zijn tweetjes uitkomen. Twee vrouwen onder elkaar, daar moest ze iets van kunnen maken. Een beetje roddelen over hun mannelijke collega’s, die hen in het begin nauwelijks serieus hadden genomen, en klaar was Kees. Als ze het een beetje handig speelde, had ze Caroline zo in haar zak. Mooie vrouwen zagen dikke, lelijke vrouwen nooit als bedreiging. Ze kon bijna niet wachten tot ze het tegen Caroline mocht opnemen. Als het aan haar lag deed ze het nu meteen, maar dat kon ze niet maken. Het was middernacht, en als het mens inderdaad een goede advocaat te pakken kreeg, zou die Vera ongetwijfeld beschuldigen van ernstige inbreuk op de privacy van zijn cliënte. Dus reed ze terug naar haar hotel. Een paar glazen whisky, een paar uur slaap en dan, heel vroeg, een overval op Caroline Fletcher.

Haar telefoon ging. Ze parkeerde in de berm. Het ijzelde stevig, en zelfs onder goede omstandigheden had ze al moeite om twee dingen tegelijk te doen. De ontvangst was niet denderend, dus stapte ze uit. De kou benam haar de adem. Onder haar voeten knakten de bevroren grassprietjes.

‘Dag baas.’ Heel zacht hoorde ze een bekende, licht ironische stem. Langzaam begon ze te grijnzen.

‘Joe Ashworth. Waar heb jij in godsnaam gezeten?’

‘Ik mocht een paar dagen vrij nemen, zei u. Maar toen ik net het nieuws over dat joch van Winter hoorde, dacht ik dat u me wel graag snel in de buurt zou willen hebben.’

‘Jemig, kun je nu ook al gedachten lezen?’

‘Niet echt. Moest van de grote baas.’

Ja, maar je hebt het zelf voorgesteld, dacht ze. Je wilt vooral niks van het spektakel missen, hè? ‘Waar zit je?’

‘Een benzinepomp op de M62. Ongeveer een halfuur van Hull vandaan. Ik mag in hetzelfde hotel logeren als u.’

‘Echt waar? Dat is aardig van ze. Ik hoop dat ze er niet failliet aan gaan.’

Even bleef ze nog langs de kant van de weg staan; toen reed ze verder. Ashworth was haar brigadier. Beslist niet perfect – veel te goedgelovig, en ook nog eens een verschrikkelijk stadsmens. Altijd bezig met zijn vrouw en zijn baby. Het kon echter geen kwaad om een bondgenoot te hebben hier in dat verdomde Yorkshire, en daarbij beschouwde ze hem zo’n beetje als de zoon die ze zelf nooit zou hebben.

De volgende ochtend stonden ze al vroeg bij Caroline Fletcher op de stoep. Het was gedaan met het rustige weer. Er stond een snijdende oostenwind en het regende ijspegels, zo scherp en grijs als vuurstenen. Het was zeven uur, en de straat begon zo langzamerhand tot leven te komen. Caroline woonde twee dorpen bij Elvet vandaan, iets meer landinwaarts, in een dure nieuwbouwwijk. Twee garages per huis, chique kroonlijsten en achter elk huis een flinke serre. Het soort buurt waar Ashworth ooit nog eens hoopte te wonen, tegen de tijd dat hij promotie had gemaakt. Het soort buurt waar Vera verdreven zou worden omdat ze luidruchtige vrienden had en nooit iets aan haar tuintje deed.

Ze liep het tuinpad op en keek om zich heen. Ze hoopte dat de buren haar hadden gezien. ‘Dat hebben we best discreet aangepakt,’ zei ze. ‘We hadden ook in een Panda kunnen komen.’

Ashworth wist dat ze lol had in dit soort situaties, en ook dat hij het spelletje moest meespelen. Bij de buren stond een meisje in een roze nachtpon van achter de gordijnen te gluren. Ze had krulletjes en was ongeveer even oud als zijn zoon. Hij zwaaide naar haar, waarna ze weer achter de gordijnen verdween. Vera stond al op de voordeur te bonzen. Boven brandde ergens licht en ze hoorden voetstappen.

De deur ging open. Daar stond een man met een kop als een salamander en een lange nek. Hij droeg een stemmig pak met een donkere stropdas. Begrafenisondernemer of accountant, dacht Vera. Aan zijn haar te zien had hij net gedoucht.

‘Is Caroline thuis?’ vroeg Vera met een brede, geruststellende glimlach.

Op dat moment kwam er een slungelachtige krantenbezorger in een zwarte parka aan geslenterd, met zijn capuchon zo ver over zijn gezicht getrokken dat hij wel een gesluierde vrouw leek. Hij duwde de man met de salamanderkop de Financial Times in zijn handen. Accountant dus. Meneer de salamander werd zo afgeleid door de kop op de voorpagina dat hij niet meteen antwoord gaf.

‘We hebben niet de hele dag de tijd.’

‘Ja, maar...’

Vera haalde diep adem en zei toen zo luid en duidelijk mogelijk: ‘Ik ben Vera Stanhope, politie Northumberland. Ik zou graag met Caroline Fletcher spreken.’

Bij het hek draaide de krantenbezorger zich nieuwsgierig om. Tegen de tijd dat hij terugkwam van school zou de hele buurt het weten. De man werd knalrood, ongeveer dezelfde kleur als het gordijn in het raampje naast de deur. Staat hem goed, dacht Vera. Misschien is hij toch niet helemaal een salamander. Eerder een kameleon.

‘Kom verder,’ zei de man. ‘Caroline is binnen.’ En toen, in een laatste poging om nog wat van zijn waardigheid te redden: ‘Sorry. Ik stond net op het punt om naar mijn werk te gaan.’ Hij pakte de autosleutels die op het tafeltje in de hal lagen en het koffertje dat onder aan de trap stond en haastte zich toen langs hen heen naar buiten.

Caroline stond midden in de huiskamer. Ze moest gehoord hebben wat ze tegen haar man had gezegd, maar ze zei niets totdat ze binnen waren en de deur achter zich hadden dichtgetrokken.

‘Kan ik u helpen?’ Heel ijzig, alsof ze een parfumverkoopster in een duur warenhuis was. Zo een die Vera meestal geen blik waardig gunde. Het was nog niet eens halfacht, maar ze was aangekleed en opgemaakt. Alsof ze van tevoren had geweten dat Vera zou aanbellen, wat onmogelijk was. Vera had haar plannen met niemand besproken. Maar natuurlijk was Caroline zelf ook rechercheur geweest. En een goede: ze had snel promotie gemaakt. Blijkbaar had Vera haar onderschat. Zelf zou Caroline het ook zo hebben aangepakt.

‘Wie was dat?’ vroeg Vera. ‘Je man?’ Ze stonden alle drie midden in de kamer.

‘Je weet dat ik niet getrouwd ben. Dat heb je vast nagekeken. Alex en ik wonen al vier jaar samen.’ Ze zag er streng uit in haar zwarte rok, zwarte laarzen en donkerpaarse coltrui. Geen vetrolletjes, geen hangende borsten of billen; alles even strak en netjes op zijn plaats.

‘O. Mooi,’ zei Vera vaag. Ze ging op een gemakkelijke stoel bij de kachel zitten en haalde een pen en een notitieblok uit haar tas. ‘Hoe oud ben je nu?’

‘Dat heb je ook vast nagekeken. Zesenveertig.’

‘Dan zie je er goed uit voor je leeftijd,’ zei Vera bewonderend. Ze meende het. Ze waren bijna even oud, Caroline en zij, maar Caroline zag er tien jaar jonger uit.

‘Wat doe je zoal tegenwoordig?’

‘Ik ben makelaar.’

‘Ligt dat je een beetje?’

‘Ik verkoop aanzienlijk meer dan mijn collega’s.’

Een verschrikkelijke perfectionist, wat je ook doet, dacht Vera. Hoe is dat zo gekomen? Ben je daarom weggegaan bij de politie? Niks zo eng als de angst om fouten te maken. En in deze business zijn fouten onvermijdelijk. Het loopt niet altijd verkeerd af, maar wel vaak.

‘Koffie?’ vroeg Caroline.

‘Ja, waarom ook niet? Melk, één klontje suiker. Joe drinkt de zijne zwart.’

Terwijl Caroline koffiezette, zat Vera een beetje op haar notitieblok te krabbelen. Spinnen en elkaar overlappende webben. Joe Ashworth, die het van de andere kant van de kamer bezag, dacht dat een psychiater daar heel wat interessante dingen uit zou halen. Blijkbaar stond het dienblad al klaar en kookte het water al, want Caroline kwam vrijwel meteen terug uit de keuken, voorafgegaan door het aroma van de koffie. Ze zette het dienblad op tafel. Een grote cafetière, drie identieke bekers, een suikerpot, een melkkannetje en een bruin schoteltje met diverse soorten koekjes erop. Vera keek op van haar kladblok.

‘Was je gisteravond nog bij Mantel toen het lichaam van de jongen werd gevonden?’

‘Nee.’ Carolines aandacht was op de koffiepot gevestigd. ‘Ik had alleen maar een kaartje gekocht voor het goede doel en ben niet lang gebleven.’

‘Maar je hebt waarschijnlijk wel gehoord wie er vermoord is?’

‘Het was vanochtend op de radio.’

Ja, en waarschijnlijk heeft iemand je gebeld, dacht Vera. Dat moet haast wel. ‘Christopher Winter,’ zei ze. ‘De broer van het meisje dat het lichaam van Abigail Mantel heeft gevonden.’

‘Wat een toeval,’ zei Caroline kalm. Ze gaf Ashworth zijn kop koffie.

‘Ja. Misschien wel.’

‘Denk je dat zijn dood iets te maken heeft met het oorspronkelijke onderzoek?’

Dat was zo’n stomme vraag dat Vera er niet eens antwoord op gaf. ‘Jij zult destijds wel met dat joch gesproken hebben. Wat vond je van hem?’

Even was het stil. Caroline nam een slokje koffie, waarbij er een spoortje lippenstift op het witte porselein achterbleef. ‘Ik kan het me niet meer herinneren,’ zei ze. ‘Ik bedoel, ik kan me niet eens meer herinneren of ik überhaupt met hem gesproken heb. Hij was nog zo jong. Jonger dan Abigail. En hij zat niet bij haar in de klas.’

‘Maar misschien was hij wel een getuige.’ Vera deed haar best om beleefd te blijven.

‘Hij was de hele tijd bij de rest van het gezin. Om halfelf naar de kerk, daarna een gezamenlijke lunch. Hij zat de hele dag binnen. Dan Greenwood heeft die dag met hem gepraat.’

Kijk eens aan. Dat kun je je dus wél herinneren. Of je hebt je rapporten er nog eens op nageslagen. In elk geval je verhaal voorbereid. Vera wierp een onderzoekende blik op Caroline. Ze zag er moe uit. Had ze wel geslapen? Was ze überhaupt wel naar bed geweest? Of had ze de hele nacht nagedacht over dingen die ze ter verdediging kon aanvoeren? Vera probeerde haar medeleven te onderdrukken. ‘Heb je destijds wel eens een blik in zijn slaapkamer geworpen?’

Even was het stil. Van Carolines gezicht viel niets af te lezen. Vera was onder de indruk van haar. Ze zou het goed gedaan hebben in de rechtszaal, dacht ze. Niet van haar stuk te brengen. De advocaten zouden dol op haar zijn geweest.

‘Dat kan ik me niet meer herinneren,’ zei ze. ‘Misschien moet ik mijn aantekeningen nog eens doorkijken...’

Vera leunde naar voren. ‘Waarom doe je zo moeilijk?’ zei ze. ‘Waarom speel je niet gewoon open kaart? Je hebt niks te verliezen. Je werkt allang niet meer bij de politie. Niemand zal je van nalatigheid betichten. Waarom zouden ze? En mocht het wel gebeuren, dan hoogstens in een intern verslag dat nooit naar de pers zal uitlekken.’

‘Met andere woorden: ik ben de ideale zondebok?’

‘Ik ben degene die het verslag schrijft en zal ervoor zorgen dat niet alle kritiek op jouw dak terechtkomt. Tenzij je een spelletje met me speelt. Ik heb al genoeg te stellen met al die mannen met wie ik samenwerk.’ Even was ze stil. ‘Dus, ik vraag het je nog een keer, en nu graag een antwoord. Heb je destijds een blik in de slaapkamer van de jongen geworpen?’

‘Nee,’ zei Caroline. Toen, ondanks alles geïnteresseerd: ‘Hoe dat zo?’

‘Vanuit zijn slaapkamer had hij uitzicht op de akker waar het lichaam van Abigail is gevonden. Hij zat de hele middag op zijn kamer. Misschien was hij wel getuige van de moord.’

Caroline kromp ineen alsof iemand haar een stomp in haar maag had gegeven. ‘Shit,’ zei ze. ‘O, shit. Dat ik dat gemist heb.’

‘Je had oogkleppen op. Je was er van begin af aan van overtuigd dat Jeanie Long de dader was.’

‘Alles wees erop. Ze had het motief en de gelegenheid, en haar alibi deugde niet.’

‘Maar je had geen gerechtelijk bewijs. En geen bekentenis, zelfs niet na tien jaar.’

‘Het ging om de dood van een jong meisje. Een mooi, jong meisje. Je weet hoe dat gaat. Elke dag een foto van het kind op het journaal. De pers en de politici willen zo snel mogelijk iemand achter de tralies. Je staat verschrikkelijk onder druk.’

‘Ja,’ zei Vera. ‘Daar zit wel wat in.’

Stil keken ze voor zich uit. De regen beukte tegen het raam.

‘Het was dus niks persoonlijks?’ vroeg Vera.

‘Hoe bedoel je?’ Verschrikt keek Caroline op. Ze was weer klaar voor de strijd.

‘Misschien had je het niet zo op Jeanie Long.’

‘Ik kende haar voor de moord niet eens.’

‘Dat bedoel ik niet. Bij sommige verdachten... is het moeilijk om onpartijdig te blijven. Ze werken op je zenuwen.’

‘Misschien is dat wel waar,’ gaf Caroline toe. ‘Ze was niet makkelijk in de omgang. Een tikje arrogant. Uit de hoogte. Alsof ze beter was dan wij, alleen omdat ze gestudeerd had en iets van klassieke muziek af wist.’

‘Ik weet wat je bedoelt.’

‘En ze had een bloedhekel aan Abigail. Oké, misschien heeft ze haar niet vermoord, maar ze was blij dat ze uit de weg geruimd was.’

‘Hebben jullie ooit iemand anders verdacht? Voordat jullie je op Long richtten?’

‘Nee, niet echt. Keith Mantel leidde ons al heel snel naar haar toe. Hij zei dat Jeanie altijd jaloers op Abigail was geweest, en dat ze haar de schuld gaf van het feit dat hij haar had gevraagd het huis te verlaten.’

‘Heb je wel onderzoek gedaan naar de dorpsgekken en de zedendelinquenten?’

‘Natuurlijk, hoewel ik geen moment dacht dat het een zedendelict was. Er was geen spoor van aanranding. Haar kleren zaten keurig op hun plaats. En als het geen poging tot verkrachting was, wie had er dan enige reden om haar iets aan te doen, behalve Jeanie Long? Jezus christus, Abigail was net vijftien. Ze zat nog op school. Geen interessante prooi voor erfenisjagers. Veel te jong om vijanden te hebben.’

‘Was ze nog maagd?’ Natuurlijk wist Vera het antwoord op die vraag. Ze had alle rapporten gelezen waar ze haar handen op had kunnen leggen.

‘Nee, maar dat was tien jaar geleden ook al niet ongebruikelijk voor vijftienjarigen.’

‘Heb je haar vriendje of vriendjes gevonden?’

‘Iemand die toegaf dat hij met haar naar bed was geweest? Nee. Maar dat is logisch. Seks met een minderjarige. Strafbaar.’

‘Wat vond haar vader ervan?’

‘Hij vond het niet erg dat ze met iemand naar bed was geweest. Hij was geen strenge vader, zei hij. Zo zat hij niet in elkaar. Hij stond er alleen op dat ze voorbehoedsmiddelen gebruikte.’

‘Vroeg ze hem wel eens om advies? Zei ze wel eens iets over de jongens met wie ze het deed?’

‘Hij zei van niet, en dat geloofde ik. Waarom zou hij daarover liegen?’

‘Emma, het meisje dat het lichaam vond...’

‘Ja?’

‘Je zou toch denken dat die wist met wie Abigail het bed in dook.’

‘Misschien wel, ja,’ zei Caroline aarzelend. ‘Ik heb het haar niet gevraagd. Toen we Long eenmaal aangehouden hadden, deed het er allemaal niet meer zo toe. En het leek me een beetje ongepast om te gaan graven in het verleden van zo’n jong ding.’

Zonder een woord te zeggen dacht Vera daarover na. Ook Ashworth leek in gedachten verzonken. Buiten, voor het raam, zat een kat te jammeren, maar ondanks de regen stond niemand op om het beest binnen te laten.

‘Waarom ben je weggegaan bij de politie?’ vroeg Vera.

Dat was een vraag waar Caroline zich niet op had voorbereid. Ze had hem over het hoofd gezien, zoals ze ook het slaapkamerraam van Christopher over het hoofd had gezien. Was dat haar zwakke punt, vroeg Vera zich af. Niet zorgvuldig genoeg in haar aanpak?

‘Om persoonlijke redenen,’ zei Caroline uiteindelijk. ‘Niks te maken met het werk.’

‘O, kom nou!’ snauwde Vera. ‘In dit onderzoek zijn er geen persoonlijke redenen.’

‘Ik was verloofd. Dat was mijn ideaal. Trouwen, kinderen krijgen, de hele heisa. Ik dacht niet dat ik dat met mijn werk kon combineren.’

‘Waarom ben je dan niet getrouwd?’

‘Het ging niet door. Dat wil zeggen, ik heb het huwelijk afgeblazen. Ik ben er toch niet helemaal het type voor, geloof ik.’

‘Maar je hebt het werk niet meer opgepakt?’

‘Ik was inmiddels gewend geraakt aan regelmatige werktijden, lange nachten slaap en vette bonussen.’

‘Heb je het een beetje naar je zin in je nieuwe baan?’

‘Zoals ik al zei, ik ben er goed in. Dingen verkopen. Mijn specialiteit.’

Wat is míjn specialiteit, vroeg Vera zich af. Het doorhebben als mensen tegen me zitten te liegen? Waarom snap ik dan nu niet helemaal wat er aan de hand is? Ze wist dat ze moest doorvragen, maar kon de juiste woorden niet vinden. Ze stond op. Ook Joe Ashworth kwam overeind, verbaasd dat het gesprek zo snel voorbij was. Zo te zien was Caroline Fletcher niet eens echt opgelucht toen ze het huis verlieten. Vera kreeg de indruk dat ze wist dat ze nog wel eens terug zouden komen.

 

 

 

 

Onschuld
titlepage.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_000.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_001.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_002.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_003.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_004.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_005.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_006.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_007.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_008.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_009.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_010.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_011.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_012.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_013.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_014.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_015.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_016.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_017.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_018.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_019.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_020.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_021.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_022.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_023.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_024.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_025.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_026.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_027.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_028.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_029.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_030.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_031.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_032.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_033.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_034.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_035.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_036.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_037.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_038.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_039.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_040.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_041.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_042.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_043.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_044.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_045.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_046.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_047.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_048.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_049.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_050.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_051.xhtml